Diarree bij veulens
Clostridium perfringens types B en C, C. piliforme, C. difficile, Brachyspira pilosicoli, Enterococcus hirae, Rhodococcus equi, Salmonella
De essentie
Diarree bij neonatale veulens kan veroorzaakt worden door niet-bacteriële oorzaken zoals voederaanpassingen, diarree tijdens de hengstigheid van de merrie, Rotavirus, Cryptosporidium parvum en Strongyloides westeri. De rol van Giardia en Eimeria is niet eenduidig. Primaire bacteriële enteritis ontstaat door salmonellose, Clostridium perfringens types B en C of Clostridium difficile. Diarree kan ook optreden als bijbesmetting ten gevolge van virale infecties. Neonatale E. coli diarree in combinatie met E. coli septicemie werd zelden beschreven.
Bij oudere veulens kan diarree optreden na voedingsveranderingen en infectieuze oorzaken. Niet bacteriële oorzaken zijn parasitaire infecties met Parascaris equorum. De meest voorkomende bacteriële oorzaak van diarree bij gespeende veulens is een primaire infectie met Clostridium perfringens types B en C of Clostridium difficile. Diarree bij veulens jonger dan 6 maand kan in principe ook veroorzaakt worden door orale opname van Rhodococcus equi met ulceratieve colitis en typhlitis tot gevolg, doch dit is zeldzaam.
Diarree veroorzaakt door Lawsonia intracellularis bij gespeende veulens wordt afzonderlijk besproken bij Equine Proliferatieve Enteropathie.
Tot slot kan ernstige diarree ook het gevolg zijn van een antibacteriële behandeling. De therapie dient dan onmiddellijk stopgezet te worden.
PREVENTIE EN BEHANDELING
1. Preventie:
- Preventief is het aangewezen merries te vaccineren tegen Rotavirus en te ontwormen tegen Strongyloides westeri kort voor het veulenen. Veulens dienen frequent ontwormd te worden tegen Parascaris equorum. Preventie van Clostridium spp. infectie vereist een goede hygiëne in de omgeving van het veulen. Sporen van Clostridium spp. in de omgeving kunnen gereduceerd worden door reiniging en ontsmetting met chloorbevattende middelen (bleekwater). Dieren aangetast door Clostridium of Rotavirus dienen geïsoleerd te worden. Er is geen efficiënt vaccin voorhanden tegen bacteriële oorzaken van diarree.
2. Lokale behandeling:
- -
3. Systemische behandeling:
- Niet-bacteriële oorzaken dienen onderscheiden te worden. Diarree ten gevolge van aanpassingen aan het voeder, virale of parasitaire oorzaken zonder bacteriële bijbesmetting vereisen geen antibacteriële behandeling. Enkel bij dieren die door de diarree verzwakt zijn, is een antibacteriële therapie vereist, dit om sepsis te voorkomen.
- Infectieuze diarree kan gecompliceerd worden door een lactase deficiëntie, voornamelijk wanneer veroorzaakt door Rotavirus of Clostridium difficile, en vereist lactase supplementatie.
- Ondersteunende therapie (vocht, ontstekingsremmers, …) moet steeds deel uitmaken van de behandeling van diarree.
Keuze van het antibioticum
INDELING OP BASIS VAN WETENSCHAPPELIJK CRITERIA.
Belangrijke nota: het gebruik van niet-vergunde middelen is onderhevig aan de cascaderegelgeving1ste keuze
sulfadoxine + trimethoprim2de keuze
(amino)benzylpenicilline + aminoside (combinatie niet vergund) 1ampicilline 13de keuze
cefquinome 2fluoroquinolone (niet vergund) 3Voetnoten
1: Na opstart van de therapie met een combinatie van (amino)benzylpenicilline en aminoside kan, op basis van de resultaten van cultuur en gevoeligheidstesten, overgeschakeld worden naar monotherapie met één actieve substantie.
2: Cefquinome is bij veulens enkel vergund voor ernstige bacteriële infecties met een hoog risico op septicemie, waarbij Escherichia coli betrokken is.
3: Enkel indien tweede keuze middelen en cefalosporines niet werkzaam zijn. Gebruik van fluoroquinolones bij veulens kan een risico op arthropathie inhouden.
+ Resistentie
Bacteriële isolaten van hemoculturen van veulens met diarree zijn vaak gevoelig aan de combinatie trimethoprim + sulfonamide.
Penicilline G heeft een Gram-positief en anaëroob werkingsspectrum. Het werkingsspectrum van de aminosiden omvat geen anaërobe kiemen, zoals Clostridium spp. De combinatietherapie van (amino)penicilline met aminoside leidt tot een synergistische werking tegen bepaalde kiemen zoals Enterococcus spp.
Verwekkers van diarree kunnen multiresistent zijn. Op basis van het antibiogram of door het levensbedreigende karakter indien tekenen van ernstige verzwakking en/of systemische infectie aanwezig zijn, kan behandeling met breedspectrum cefalosporines geïndiceerd zijn, ook al zijn er nog geen resultaten van diagnostische testen beschikbaar.
+ Staalname en diagnostiek
Een bacteriële oorzaak (Salmonella, Clostridium perfringens) kan bevestigd worden door PCR test op een meststaal. Bij een positieve PCR test voor Salmonella wordt er idealiter ook een bacteriële cultuur uitgevoerd. Wegens intermitterende uitscheiding van Salmonella wordt hiervoor 3 tot 5 keer mest verzameld met tussenpozen van 12-24 uur.
Voor Clostridium perfringens worden toxines A en/of B opgespoord via PCR.
Ook Rhodococcus equi en Lawsonia intracellularis kunnen in de mest via PCR test opgespoord worden.
+ Referenties
Corley & Hollis. Antimicrobial therapy in neonatal foals. Equine Veterinary Education 2009, 21: 436-448.
Giguère. Antimicrobial drug use in selected animal species – Antimicrobial drug use in horses. In Giguère et al., Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 449-462.
Haggett & Wilson. Overview of the use of antimicrobials for the treatment of bacterial infections in horses. Equine Veterinary Education 2008, 20: 433-448.
Magdesian. Neonatal foal diarrhea. Veterinary Clinics of North America: Equine Practice 2005, 21: 295-312.
Weese et al. Guidelines for antimicrobial use in horses. In Guardabassi et al., Guide to Antimicrobial Use in Animals, 1st ed. 2008: 161-182.
A3-bronnenWerkgroep Veterinair Antibioticum Beleid. Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde. Formularium Paard. September 2011. Accessed at http://wvab.knmvd.nl/wvab/formularia/formularia.