NLFR

Mastitis door Gram-positieve bacteriën

Staphylococcus aureus, Streptococcus uberis, S. dysgalactiae en S. agalactiae

De essentie

Mastitis is de inflammatoire respons ter hoogte van het uierweefsel die hoofdzakelijk ontstaat ten gevolge van een bacteriële intramammaire infectie. Via het slotgat en het tepelkanaal dringen bacteriën het hogerliggend uierweefsel binnen (met als belangrijke uitzondering Mycoplasma spp. waar het hematogene infecties kan betreffen) alwaar een immuunreactie wordt uitgelokt die ofwel enkel gepaard gaat met een stijging van het aantal somatische cellen in de melk (subklinische mastitis) of met lokale en/of systemische symptomen (klinische mastitis). Mastitis is een typische aandoening van lacterende dieren met een piek in de incidentie van klinische mastitis in vroege lactatie, ook bij vaarzen. Heel wat intramammaire infecties echter ontstaan tijdens de droogstand en zorgen tijdens de lactatie voor problemen.

Behandelen van klinische gevallen van mastitis gebeurt best zo snel en zo gericht mogelijk en dit op basis van de resultaten van bacteriologisch onderzoek van vorige gevallen van klinische mastitis op het bedrijf (inschatten van de betrokken pathogenen en kennis van resistentieprofielen) en volgens de richtlijnen opgenomen in het bedrijfsbehandelplan dat werd opgesteld met de bedrijfs(begeleidende) dierenarts.

Er kan ook gebruik gemaakt worden van snelle diagnostische testen om de aanwezigheid en de identiteit van mastitisverwekkers na te gaan in het betrokken kwartier. In afwachting van het resultaat van deze sneltest kan bij koeien met een milde (enkel lokale afwijkingen aan de melk) tot matige (afwijkingen aan melk en uier) mastitis gestart worden met een niet-steroïdale ontstekingsremmer. De bedrijfs(begeleidende) dierenarts zal op basis van het resultaat van de sneltest na 24u beslissen of antibiotica geïndiceerd zijn bij de koeien met milde tot matige uierontsteking. Een antibioticabehandeling strekt tot aanbeveling bij milde tot matige mastitisgevallen veroorzaakt door Gram-positieve bacteriën, behalve bij niet-aureus Staphylococcen. Ook wanneer geen bacteriën in cultuur kunnen worden gebracht, is een antibioticabehandeling niet aangewezen. Erge uierontstekingen (afwijkingen aan de melk en uier met algemene ziektesymptomen van de koe) dienen onmiddellijk met antibiotica behandeld te worden. De initiële behandeling van ernstig zieke koeien kan bijgestuurd worden op basis van de resultaten van de sneltest of de labotest.

Subklinisch geïnfecteerde dieren worden slechts dan behandeld als ze een goede kans maken op genezing (te bepalen op basis van koefactoren zoals leeftijd en celgetal en op basis van de uitslag van bacteriologisch onderzoek dat aangeeft welke bacterie betrokken is).

Chronische geïnfecteerde en zodoende ongeneesbare dieren worden best opgeruimd gezien ze een klinische opflakkering kunnen doormaken, suboptimaal produceren en andere dieren kunnen infecteren.

Toepassen van een strikt uiergezondheidsmanagement (melken, behandelen, droogstand, ...) is cruciaal in het reduceren van de prevalentie en incidentie van klinische en subklinische mastitis. Ook vaccinatie kan daarin een rol spelen.

In Vlaanderen zijn Escherichia coli, Streptococcus uberis en Staphylococcus aureus de meest voorkomende oorzaken van klinische mastitis, terwijl Corynebacterium bovis, de coagulase-negatieve stafylokokken en de esculine-positieve kokken (waaronder S. uberis) het meest geïsoleerd worden uit koeien met subklinische mastitis.

De meest voorkomende oorzaken van klinische mastitis in Wallonië zijn (zonder onderscheid in ernst) in volgorde van voorkomen: coagulase-negatieve stafylokokken, S. uberis, S. aureus en E. coli. Deze bacteriën zijn verantwoordelijk voor 70% van de geïdentificeerde oorzakelijke agentia.

Keuze van het antibioticum

Behandelen van mastitis gebeurt best zo snel en zo gericht mogelijk en dit op basis van de resultaten van bacteriologisch onderzoek (sneltest of cultuur).
1ste keuze
Intramammair toe te dienen actieve substanties zijn cefalexine, cefapirine, cefazoline, cloxacilline en procaïne benzylpenicilline.
Cefalexine, penethamaat, trimethoprim + sulfonamiden en procaïne benzylpenicilline worden parenteraal toegediend.
cefalexine cefapirine cefazoline cloxacilline penethamaat procaïne benzylpenicilline trimethoprim + sulfonamiden
2de keuze
Intramammair toe te dienen actieve substanties zijn amoxicilline + clavulaanzuur, cefalexine + kanamycine, cloxacilline + ampicilline, lincomycine + neomycine, penethamaat + procaïne benzylpenicilline + neomycine, pirlimycine en procaïne benzylpenicilline + neomycine.
Tylosine en procaïne benzylpenicilline + neomycine kunnen parenteraal worden toegediend.
amoxicilline + clavulaanzuur cefalexine + kanamycine cloxacilline + ampicilline lincomycine + neomycine penethamaat + procaïne benzylpenicilline + neomycine pirlimycine 1procaïne benzylpenicilline + neomycine tylosine
3de keuze
Intramammair toe te dienen actieve substanties zijn cefoperazone en cefquinome.
Er zijn geen parenteraal toe te dienen derde keuze middelen.
cefoperazone cefquinome IM
Voetnoten

1: Enkel vergund voor subklinische mastitis

+ Resistentie

In Vlaanderen vertonen S. aureus stammen van koeien met (sub)klinische mastitis algemeen een laag voorkomen van resistentie tegen lincomycine en (cl)oxacilline.

Streptokokken (o.a. S. uberis, S. dysgalactiae en S. agalactiae) zijn van nature uit zeer weinig gevoelig aan aminoglycosiden. Deze zijn bijgevolg niet aangewezen, tenzij er d.m.v. het inzetten van een combinatiepreparaat synergisme beoogd wordt. Ook voor lincomycine vertonen streptokokken geïsoleerd uit mastitis een matige tot hoge resistentiegraad (tot 60 % resistente S. uberis stammen). Penicillines en cefalosporines zijn in principe goed inzetbaar, behoudens variabele oxacilline (cloxacilline) resistentie.

Cefoperazone en cefquinome zijn oranje ingekleurd omwille van het feit dat zij hier lokaal (intramammair) aangewend worden.

Voor streptokokken geïsoleerd uit melkmonsters van koeien met (sub)klinische mastitis is er een variabele gevoeligheid voor macroliden (vb. 18 en 14 % resistente S. uberis resp. S. dysgalactiae stammen).

Sulfonamiden bereiken onvoldoende werkzame concentraties in de melk na systemische toediening.

+ Staalname en diagnostiek

Een correcte staalname kan polybacteriële resultaten in vele gevallen voorkomen. Vandaar het belang van een goede hygiëne tijdens de staalname. Draag handschoenen en ontsmet de handen voor elke staalname. In geval van een subklinische mastitis neemt men best een staal van elk kwartier van de koe, aangezien niet geweten is welk kwartier(en) geïnfecteerd is (zijn). In geval van klinische mastitis, kan beperkt worden tot het zichtbaar geïnfecteerde kwartier. Breng de volgende gegevens aan op de melkbuisjes, met onuitwisbare inkt, vooraleer aan de staalname zelf te beginnen: het koenummer, het kwartier en eventueel de datum. De uier en te bemonsteren spenen moeten eerst grondig gereinigd worden met een propere (papieren wegwerp)doek, eventueel na desinfectie van de spenen met een voorschuim oplossing. Verwijder de eerste melkstralen. Voor de staalname zelf moet een strikt aseptische techniek te worden toegepast. Desinfecteer de speentoppen tweemaal met alcohol doordrenkte watten of doekjes. De volledige spenen ontsmetten heeft geen meerwaarde en verhoogt het risico op ontsmettingsalcohol in het melkstaal. Start met de spenen het verst van u verwijderd en desinfecteer dan de spenen het dichtst bij u om herbesmetting van eerder ontsmette speentoppen te vermijden. Een wachttijd van 60 seconden wordt geadviseerd om de alcohol zijn werking te laten doen. Vervolgens kan, best na een derde maal ontsmetten, een melkstaal uit één speen verzameld worden in een steriel recipiënt. Hou daarbij het recipiënt in een hoek van 45° ten opzichte van de speen, zodat de opening van het buisje ‘verkleint’ waardoor de kans op contaminatie verkleint. Voorkom contact tussen de speentop en het recipiënt, en bewaar de steriliteit van de binnenkant van de dop. Gebruik een afzonderlijk recipiënt voor de verzameling van een melkstaal per kwartier. Indien meerdere kwartieren bemonsterd moeten worden, is de volgorde omgekeerd aan de volgorde gehanteerd tijdens de desinfectie: eerst de spenen het dichtst bij u en daarna de spenen het verst van u verwijderd. Dit ook weer om herbesmetting van eerder ontsmette speentoppen te voorkomen.

Hoe bewaren?

Het melkstaal moet gekoeld bewaard (+/- 4°C) en zo snel mogelijk onderzocht worden (semi-kwantitatieve telling van bacteriën). Indien dit niet lukt binnen de 24u worden ze best ingevroren (+/- -20°C).