NLFR

Diarree op latere leeftijd

Pathogene Escherichia coli, Salmonella spp. vnl. Typhimurium/Dublin

De essentie

Diarree op latere leeftijd bij runderen kent zeer diverse oorzaken. Op groepsniveau zijn de meest voorkomende oorzaken bij jongvee coccidiose, worminfecties (Ostertagia spp.) en nutritionele fouten (o.a. pensverzuring). Daarnaast kunnen sporadisch Salmonella spp. of het Boviene Virale Diarree-virus oorzaak zijn van diarree, alleen of in combinatie met andere symptomen. De rol van Clostridium perfringens en andere Clostridium spp. in diarree bij rundvee is onvoldoende opgehelderd om hen als primaire veroorzakers te bestempelen. Nutritionele fouten kunnen aanleiding geven tot overgroei van de dunne darmen door o.a. Escherichia coli en Clostridium spp. met maldigestie en diarree tot gevolg. Deze aspecifieke vorm van enteritis, die vnl. voorkomt bij intensief gevoederde dieren, wordt dysbiose/dysbacteriose genoemd. Bij ouder rundvee kan diarree ook veroorzaakt worden door Mycobacterium avium subsp. paratuberculosis.

Keuze van het antibioticum

Bij individuele gevallen bij volwassen dieren moet sterk rekening gehouden worden met niet-infectieuze individuele oorzaken. Bij ernstig uitgedroogde dieren is rehydratatietherapie essentieel. Symptomatisch kunnen NSAIDs aangewend worden bij voldoende hydratatie.
1ste keuze
trimethoprim + sulfonamiden 3
2de keuze
amoxicilline 3amoxicilline + clavulaanzuur 2ampicilline 3colistine 1doxycycline gentamicine 2oxytetracycline paromomycine procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine 4procaïne benzylpenicilline + neomycine 5
3de keuze
danofloxacine 3difloxacine 3enrofloxacine 3flumequine 3marbofloxacine 3
Voetnoten

1: AR 1: Lage prevalentie van resistentie bij E. coli

2: AR 2: Matige prevalentie van resistentie bij E. coli

3: AR 3: Hoge prevalentie van resistentie bij E. coli

4: Binnen deze combinatie vormt dihydrostreptomycine de werkzame component tegen E. coli of Salmonella spp. Deze species zijn immers intrinsiek resistent tegen penicilline G. Bij beschikbaarheid van een monopreparaat met een aminoglycoside moet voorkeur worden gegeven aan een dergelijk middel.

5: Binnen deze combinatie vormt neomycine de werkzame component tegen E. coli of Salmonella spp. Deze species zijn immers intrinsiek resistent tegen penicilline G. Bij beschikbaarheid van een monopreparaat met een aminoglycoside moet voorkeur worden gegeven aan een dergelijk middel.

+ Resistentie

Colistine wordt door de WHO gerangschikt als kritisch belangrijk antibioticum met de hoogste prioriteit (WHO, 2017). Het wordt daarom aanbevolen colistine niet als 1ste keuze middel te gebruiken bij bacteriële infecties bij dieren.

Antibacteriële resistentie bij commensale E. coli isolaten en E. coli isolaten van klinisch zieke dieren komt in het algemeen meer voor bij jonge vleeskalveren dan bij volwassen runderen.

Er wordt veel resistentie gezien tegenover enrofloxacine en flumequine bij E. coli Kruisresistentie kan verwacht worden met andere fluoroquinolones (danofloxacine, difloxacine en marbofloxacine).

Tegen aminopenicillines is er bij E. coli veel resistentie. Bovendien is er een aanzienlijk risico op selectie van ‘Extended spectrum beta-lactamase’ (ESBL) / AmpC - producerende organismen bij gebruik van deze molecules.

Salmonella Typhimurium vertoont matige tot hoge resistentie tegen aminopenicillines, streptomycine, tetracycline en trimethoprim-sulfonamiden. Salmonella Dublin is van nature minder gevoelig aan colistine.

+ Staalname en diagnostiek

Klinische symptomen en de letsels op autopsie kunnen gevolgd worden door laboratoriumonderzoek. Dieren met bloederige diarree/darminhoud zijn verdacht van Salmonella of Clostridium perfringens. Interpretatie van stalen genomen in het kader van dysbiose is met de huidige wetenschappelijke kennis bijzonder moeilijk.

Wanneer en hoe bemonsteren?

Bij levende kalveren kan mest rectaal verzameld worden. Indien er bloederige of slijmerige mest aanwezig is, worden deze bij voorkeur opgestuurd. Bij dode dieren verzamelt men de stalen best zo snel mogelijk na sterfte om postmortale overwoekering door de normale dikke darmbewoner C. perfringens te vermijden. Bevestiging van C. perfringens enterotoxemie is praktisch zeer moeilijk. Het is aangewezen om histologische monsters te nemen en dit binnen het half uur na sterfte. Histologische bevindingen, samen met klinische tekenen kunnen sterk wijzen in de richting van een C. perfringens enterotoxemie, maar deze zijn echter niet pathognomonisch. Voor isolatie van Salmonella bij gestorven dieren kan men best de inhoud van het colon en het ileum met bijhorende lymfeknopen onderzoeken. Salmonella kan ook aangetoond worden via DNA detectie door PCR. Bij vermoeden van Salmonella Dublin is staalname van de milt ook wenselijk.

Hoe bewaren?

Darmen en lymfeknopen worden apart in een nog niet gebruikt wegwerpmateriaal koel (+/- 4°C) bewaard om overwoekering door normale microbiota te beperken. Mest bewaren in nog niet gebruikt wegwerpmateriaal.