NLFR

Urineweginfecties

coliformen

De essentie

Urineweginfecties komen frequent voor bij zeugen, vooral bij oudere zeugen. Verschillende bacteriën worden teruggevonden met als belangrijkste Escherichia coli. Vooral het contact van de vulva met mest, de korte urethra die meer doorgankelijk is door sfincterrelaxatie op het einde van de dracht zorgen ervoor dat de blaas kan gekoloniseerd worden. Urineweginfecties kunnen eveneens voorkomen naar aanleiding van blaassteenvorming.

In veel gevallen gaan urineweginfecties vooral gepaard met vage symptomen, minder goede conditie van de dieren, beperkte uitvloei en biochemische afwijkingen in de urine, maar hebben ze wel invloed op de economische rendabiliteit door meer terugkomers, soms kleinere nesten, vroeger op te ruimen zeugen, … In de literatuur wordt vaak een link gelegd tussen urineweginfecties en mastitis en metritis.

Aandacht voor hygiëne en voldoende wateropname zijn van belang.

In geval urineweginfecties voorkomen naar aanleiding van blaassteenvorming, moet ook aandacht besteed worden aan het aanzuren van de urine om kristalvorming te beperken.

Keuze van het antibioticum

Behandeling met antibacteriële middelen, vooral groepsbehandeling, wordt frequent toegepast, maar geeft niet steeds het gewenste resultaat. Er worden frequent recidieven gezien.

1ste keuze
Er worden geen eerste keuze antibacteriële middelen voorzien aangezien bij voorkeur preventieve maatregelen genomen worden die de noodzaak tot behandelingen met antibacteriële middelen vermijden.
.
2de keuze
trimethoprim + sulfonamiden doxycycline lincomycine + spectinomycine 1oxytetracycline procaïne benzylpenicilline + neomycine 2
3de keuze
enrofloxacine
Voetnoten

1: Binnen deze combinatie vormt spectinomycine de werkzame component tegen E. coli. Deze species is immers intrinsiek resistent tegen lincosamiden. Bij beschikbaarheid van een monopreparaat met spectinomycine moet voorkeur worden gegeven aan een dergelijk middel.

2: Binnen deze combinatie vormt neomycine de werkzame component tegen E. coli. Deze species is immers intrinsiek resistent tegen procaïne benzylpenicilline. Bij beschikbaarheid van een monopreparaat met neomycine moet voorkeur worden gegeven aan een dergelijk middel.

+ Resistentie

Eenzelfde spectrum werd vooropgesteld als bij mastitis en metritis.

Aangezien bij E. coli frequent resistentie aangetroffen wordt tegen trimethoprim + sulfonamiden werd deze combinatie niet bij eerste keuze ingedeeld.

Tegen tetracyclines is er frequent resistentie bij E. coli.

Tegen aminopenicillines is er bij E. coli veel resistentie. Deze molecules werden derhalve niet behouden, maar kunnen wel zinvol zijn na diagnose van gevoelige kiemen.

+ Staalname en diagnostiek

Urineonderzoek is noodzakelijk. Een definitieve diagnose wordt gesteld door (semi-)kwantitatief bacteriologisch onderzoek van de urine, waarbij een kiemgetal van ≥ 105 kolonievormende eenheden per ml urine op infectie duidt (≤ 103 / ml: normaal - 103 tot 105 eenheden / ml: moeilijk te interpreteren op basis van spontane urinelozing).

Tijdstip staalname:

De urine wordt best ’s morgens verzameld voor het voederen. Hoe langer de laatste mictio geleden is, hoe hoger de concentratie van het mogelijke etiologische agens.

Plaats staalname:

Bij verzamelen tijdens een spontane urinelozing (‘mid-stream urine’), mogen de eerste urinestralen niet opgevangen worden. Meerdere zeugen bemonsteren.

Bij dode dieren kan een blaaspunctie uitgevoerd worden zo snel mogelijk na sterfte.

De wijze van staalname (sondage of ‘mid-stream urine’) bepaalt mede de interpretatie bij de semi-kwantitatieve telling. Bij mid-stream urine is er meer kans op besmetting door de microbiota van het urogenitaal stelsel.

Hoe bewaren:

De urine moet opgevangen worden in een steriel recipiënt, gekoeld bewaard (2°C – +6°C) en zo snel mogelijk onderzocht worden (semi-kwantitatieve telling van bacteriën). Tijdens de bewaring kunnen oorzakelijke bacteriën afsterven of contaminanten overwoekeren. De stalen mogen nooit worden ingevroren.

+ Referenties

A1-bronnen

Dowling. Aminoglycosides. In Giguère et al, Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 207-229.

Giguère. Lincosamides, pleuromutilins, and streptogramins. In Giguère et al, Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 179-190.

Grobbel et al. Antimicrobial susceptibility of Escherichia coli from swine, horses, dogs and cats as determined in the BfT-GermVet monitoring program 2004-2006. Berliner und Münchener Tierärztliche Wochenschrift 2007, 120: 391-401.

Prescott. Beta-lactam antibiotics: penam penicillins. In Giguère et al, Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 121-137.

Schwarz et al. Susceptibility of bacterial pathogens against lincomycin/spectinomycin (1/2), penicillin G/neomycin (1/1), and penicillin G/dihydrostreptomycin (1/1) as determined in the BfT-GermVet monitoring program 2004-2006. Berliner und Münchener Tierärztliche Wochenschrift 2007, 120: 363-371.

Wanyoike et al. Concurrent pathological and bacteriological findings in the urogenital organs and mammary glands of sows culled because of chronic vulvovaginal discharge and swine urogenital disease (SUGD): a case study. Tijdschrift voor Diergeneeskunde 2006, 131: 686-691.

A2-bronnen

Gegevens antibiogrammen DGZ 2009-2011.