NLFR

Acute gastro-enteritis

Salmonella Enterica, Escherichia coli, Campylobacter spp., Clostridium perfringens, Yersinia enterocolitica, …

De essentie

Gastro-enteritis kan van acute of chronische aard zijn. Bij een acute gastro-enteritis kunnen zowel infectieuze (bacterieel, viraal of parasitair) als niet-infectieuze oorzaken (voedselallergie, plotse voederwijziging, ‘garbage gut’, obstructie door vreemd voorwerp of invaginatie) betrokken zijn.

De meeste gevallen van gastro-enteritis bij honden zijn niet van bacteriële oorsprong. Bijgevolg zijn antibiotica niet geïndiceerd.

Na uitsluiten van mechanische obstructie en niet-bacteriële infectieuze oorzaken (parasitaire infectie, parvovirus infectie bij niet correct gevaccineerde dieren) is symptomatische behandeling (vasten, anti-emetica, vloeistoftherapie, dieet, probiotica, ...) meestal voldoende om een acute gastro-enteritis binnen enkele dagen op te lossen. Toediening van antibiotica, indien niet geïndiceerd, kan de darmflora nog meer verstoren en de symptomen van de gastro-enteritis doen toenemen.

De aanwezigheid van bloed in braaksel of stoelgang kan wijzen op ernstige schade aan de darmwand met verhoogd risico op opname van bacteriën in de bloedbaan en bacteriële translocatie vanuit het maagdarmstelsel. Bij aanwijzingen voor sepsis kan in deze gevallen antibioticumtherapie aangewezen zijn. Ook hier dienen parasitaire infectie en bij niet correct gevaccineerde dieren (vooral bij pups) een infectie door het parvovirus uitgesloten te worden. Ook bij koorts, een matige tot ernstige leukocytose/neutropenie, een linksverschuiving in het bloedbeeld of bij aanwijzingen voor aspiratiepneumonie zijn antibiotica aangewezen.

Bij niet-gecompliceerde gastro-intestinale infecties door Clostridium perfringens, Campylobacter spp. of Salmonella spp. is een antibioticumtherapie meestal niet vereist en volstaat ondersteunende therapie. Bij ernstige gevallen, bij systemische infecties of in geval van immunosuppressie kan antibioticumtherapie noodzakelijk zijn. Deze bacteriële oorzaken van acute gastro-enteritis dienen bevestigd te worden met een cultuur van de ontlasting. Interpretatie van deze cultuur moet echter voorzichtig gebeuren omdat deze bacteriën ook kunnen geïsoleerd worden uit de ontlasting van gezonde dieren. Antibioticumtherapie gebeurt best op basis van een antibiogram. Strikte hygiëne moet gerespecteerd worden omwille van het zoönotisch karakter van Campylobacter of Salmonella spp.

Bij ernstig zieke dieren met symptomen van sepsis wordt verwezen naar de indicatie ‘Sepsis’ in dit formularium.

Keuze van het antibioticum

De meeste gevallen van gastro-enteritis bij honden zijn niet van bacteriële oorsprong. Bijgevolg zijn antibiotica niet geïndiceerd.

1ste keuze
cefalexine metronidazole amoxicilline
2de keuze
procaïne benzylpenicilline amoxicilline + clavulaanzuur doxycycline
3de keuze
enrofloxacine

+ Resistentie

Omwille van gelijkenissen in werkingsmechanisme en -spectrum, farmacokinetiek en -dynamiek kan na parenterale toediening van penicilline G overgeschakeld worden naar orale cefalexine voor het verderzetten van de therapie.

Cefalexine heeft voornamelijk een Gram-positief spectrum, maar is tevens werkzaam tegen Escherichia coli en Salmonella spp., behalve bij stammen met verworven resistentie.

Amoxicilline en doxycycline zijn werkzaam tegenover Salmonella spp. en E. coli, maar verworven resistentie kan voorkomen. Amoxicilline is ook werkzaam tegenover Clostridium perfringens. De gevoeligheid van Clostridium spp. tegenover doxycycline is variabel.

Het toedienen van doxycycline oraal kan bij patiënten die braken of diarree hebben (onvoldoende resorptie) tegenaangewezen zijn.

Penicilline G heeft voornamelijk een Gram-positief spectrum, maar is ook werkzaam tegen Clostridium perfringens.

De combinatie van penicilline G met neomycine is vergund voor intramusculaire/subcutane toediening, maar werd niet behouden voor classificatie, omwille van de neveneffecten bij parenteraal gebruik (voornamelijk nefro- en ototoxiciteit).

Yersinia enterocolitica vertoont hoge minimum inhibitorische concentraties (MICs) van amoxicilline en cefalexine. Ook resistentie tegenover tetracyclines kan voorkomen.

Er is aanzienlijke resistentie van Campylobacter spp. tegen amoxicilline. Campylobacter spp. zijn niet gevoelig aan cefalexine. Resistentie kan tevens voorkomen tegen tetracyclines en fluoroquinolones.

Enrofloxacine is niet werkzaam tegen anaëroben (Clostridium perfringens).

+ Staalname en diagnostiek

Diagnose is veelal gebaseerd op anamnese en klinisch onderzoek. Meststalen of rectale swabs kunnen aangeboden worden aan het laboratorium, maar interpretatie van de resultaten is moeilijk. De meststalen worden bij voorkeur rectaal afgenomen. Swabs worden best bewaard in een transportmedium tegen uitdroging van de kiem als de stalen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden onderzocht.

Pathogene Escherichia coli stammen kunnen geïsoleerd worden uit de feces van klinisch gezonde honden, en de klinische tekenen variëren van asymptomatische carriers tot hemorrhagische diarree. Ook zijn er momenteel geen eenduidige diagnostische testen waarmee E. coli stammen die pathogeen zijn voor honden geïdentificeerd kunnen worden. De rol van E. coli in diarree bij honden is momenteel dan ook erg onduidelijk.

Wat Campylobacter sp. betreft, kunnen voornamelijk jonge dieren gezonde dragers zijn van voornamelijk C. upsaliensis en in mindere mate C. jejuni gedurende de eerste twee levensjaren. Menginfecties met verschillende Campylobacter species kunnen eveneens voorkomen bij de hond. C. jejuni, C. coli en C. upsaliensis worden geassocieerd met enteritis bij de hond, hoewel dit door verschillende onderzoeksgroepen nog altijd in vraag wordt gesteld.

Clostridium perfringens: Indien een mest- of darmstaal wordt ingezonden voor bacteriologisch onderzoek, is het belangrijk om de aanwezigheid van C. perfringens (semi-)kwantitatief te laten bepalen. Postmortale overwoekering kan vals positieve resultaten geven. Al bij al is het stellen van een diagnose van een C. perfringens enteritis erg moeilijk. Een vermoedelijke diagnose kan gesteld worden bij een combinatie van 1) klinische symptomen 2) grote aantallen van C. perfringens en 3) het uitsluiten van andere darmpathogenen.