NLFR

Bacteriële mok

Staphylococcus aureus, Staphylococcus spp., Dermatophilus congolensis, beta-haemolytische streptokokken, staafvormige bacteriën, …

De essentie

Mok is een multifactoriële aandoening van de kootholte en bij uitbreiding ook de hogere gedeelten van het been. Ongunstige omgevingsomstandigheden (natte weide, slechte stalhygiëne, droge en stoffige omgeving, irriterende stoffen, …), huidwonden, insectenbeten, aanwezigheid van ectoparasieten (mijten), immunologische factoren (verminderde weerstand, (contact)allergie, overgevoeligheid voor bepaalde stoffen in het rantsoen of verzorgingsproducten, fotosensibilisatie, …), vasculitis, … zijn mogelijke predisponerende factoren of onderliggende oorzaken, die gecombineerd kunnen voorkomen. Paarden met witte huiddelen op de onderbenen zijn gevoeliger (fotosensibilisatie kan hierbij een rol spelen). De bacteriële infectie is steeds secundair.

Er dient een onderscheid gemaakt te worden met ‘progressief lymfoedeem’, een aandoening die voorkomt bij paarden met veel behang (trekpaarden, …) en die een andere behandeling nodig heeft. Deze aandoening heeft een genetische factor en wordt gecompliceerd door een infectie met schurftmijten. Er dient ook een onderscheid gemaakt te worden met huidletsels door schimmelinfectie (Trichophyton equinum, Microsporum canis, Microsporum gypseum, …) waar men een antimycotische behandeling moet instellen.

De vermoedelijke diagnose van bacteriële mok kan gesteld worden aan de hand van het klinisch beeld en eventueel de aanwezigheid van eerder genoemde predisponerende factoren. Microscopisch onderzoek is belangrijk om het type bacteriële infectie te achterhalen (staven, kokken, menginfectie). Wanneer op microscopie een type bacterie overwegend voorkomt, kan het nuttig zijn om een swab ter hoogte van de letsels en korsten te nemen voor identificatie van de kiem en eventueel een antibiogram. Heel vaak echter geeft de cultuur van micro-organismen en het antibiogram op basis van een swab-staalname misleidende resultaten door contaminatie met andere huidbacteriën. Bij onvoldoende resultaat van een behandeling kan er een diepe biopsie van intacte, niet-geulcereerde huid genomen worden voor cultuur, antibacteriële gevoeligheidstesten en vooral om de onderliggende oorzaak te achterhalen (histologie).

PREVENTIE EN BEHANDELING

1. Preventie:

  • Predisponerende factoren dienen vermeden of behandeld te worden.
  • Zorg dat de benen van het paard proper en droog zijn. Een propere en droge omgeving draagt hiertoe bij.

2. Lokale behandeling:

  • Scheer eventueel overtollig haar weg en was de aangetaste huiddelen met ontsmettende zeep (op basis van 2 to 4% chloorhexidine) en lauwwarm water. Laat de te behandelen plaats goed weken. Verwijder zoveel mogelijk alle korsten.
  • Spoel de aangetaste delen af met een zachte, lauw-warme waterstraal.
  • Na het wassen moet men de huid goed droogdeppen met een zachte doek (vermijd wrijven).
  • Breng antibioticumzalf aan gebaseerd op het microscopisch onderzoek. Idealiter gebeurt de keuze van antibioticumzalf op basis van een cultuur en eventueel antibiogram, maar men moet er rekening mee houden dat dit onderzoek vaak misleidende resultaten geeft. Zalf op basis van neomycine kan irriterend werken. Lange termijn behandeling met corticosteroïden-bevattende zalven wordt afgeraden omdat dit permanente huidveranderingen kan teweegbrengen. Er dient behandeld te worden tot de letsels verdwenen zijn.

3. Systemische behandeling:

  • Een systemische behandeling met antibacteriële middelen is meestal niet noodzakelijk op voorwaarde dat bovenstaande lokale behandeling goed kan uitgevoerd worden. Wanneer onvoldoende genezing bekomen wordt en zeker wanneer er een diffuse subcutane cellulitis of lymfangitis dreigt te ontstaan, moet een systemische behandeling ingezet worden. De behandeling moet aangehouden worden tot wanneer de letsels volledig verdwenen zijn. Omdat de behandeling vaak een 4-tal weken of langer moet aangehouden worden, wordt voor de systemische behandeling vaak de voorkeur gegeven aan antibacteriële middelen die langs orale weg kunnen toegediend worden.

Keuze van het antibioticum

INDELING OP BASIS VAN WETENSCHAPPELIJKE CRITERIA.

Belangrijke nota: het gebruik van niet-vergunde middelen is onderhevig aan de cascaderegelgeving
1ste keuze
benzylpenicilline (niet vergund) 1sulfadiazine + trimethoprim 2sulfadoxine + trimethoprim
2de keuze
ampicilline 3benzylpenicilline + aminoside (combinatie niet vergund) 3tetracycline (niet vergund)
3de keuze
3de/4de generatie cefalosporine (niet vergund) 3fluoroquinolone (niet vergund) 3
Voetnoten

1: In geval van dermatophilose of streptokokken-infectie.

2: Enkel bij een eventueel abcederende lymfangitis: vergunning betreft open of gedraineerde abcessen geassocieerd met Streptococcus spp. en Staphylococcus aureus.

3: In geval cellulitis of lymfangitis dreigt te ontstaan.

+ Resistentie

Penicilline G heeft een Gram-positief en anaëroob werkingsspectrum en is het aangewezen antibioticum voor behandeling van infectie met Streptococcus spp. of Dermatophilus congolensis. Staphylococcus spp. kunnen verworven resistentie vertonen tegenover (amino)penicillines.

Bij zowel Streptococcus als Staphylococcus spp. komt weinig verworven resistentie voor tegenover trimethoprim + sulfonamide. Deze combinatie is eveneens goed werkzaam tegenover Dermatophilus congolensis.

De gevoeligheid van Gram-negatieve kiemen is moeilijk voorspelbaar wegens het mogelijke voorkomen van verworven resistentie.

Door combinatie van een aminoside (zoals gentamicine) met penicilline G wordt een breedspectrum werking bekomen.

Indien veel etter of necrotisch materiaal aanwezig is, is de combinatie trimethoprim + sulfonamide niet werkzaam.

+ Staalname en diagnostiek

De vermoedelijke diagnose van bacteriële mok kan gesteld worden aan de hand van het klinisch beeld en eventueel de aanwezigheid van eerder genoemde predisponerende factoren. Microscopisch onderzoek is belangrijk om het type bacteriële infectie te achterhalen (staven, kokken, menginfectie). Wanneer op microscopie een type bacterie overwegend voorkomt, kan het nuttig zijn om een swab ter hoogte van de letsels en korsten te nemen voor identificatie van de kiem en eventueel een antibiogram. Heel vaak echter geeft de cultuur van micro-organismen en het antibiogram op basis van een swab-staalname misleidende resultaten door contaminatie met andere huidbacteriën. Bij onvoldoende resultaat van een behandeling kan er een diepe biopsie van intacte, niet-geulcereerde huid genomen worden voor cultuur, antibacteriële gevoeligheidstesten en vooral om de onderliggende oorzaak te achterhalen (histologie).