NLFR

Neonatale bacteriëmie/septicemie

Escherichia coli, Streptococcus equi subsp. zooepidemicus, Streptococcus dysgalactiae subsp. dysgalactiae, Actinobacillus equuli, Klebsiella pneumoniae, Staphylococcus spp., Salmonella spp.

De essentie

Neonatale septicemie komt vooral voor bij veulens die te weinig colostrale antistoffen kregen of resorbeerden. De grootste resorptie vindt plaats binnen de eerste 6 tot 8 uur post partum en neemt nadien heel snel af. De samenstelling van het colostrum verandert en 22-24 uur na de partus is de biest volledig vervangen door paardenmelk. Een septicemie kan ontstaan na een primaire infectie van de navel, de longen of het intestinaal stelsel. Nadien kunnen secundair de gewrichten en/of groeiplaten aangetast worden.

De diagnose is gebaseerd op de algemene klinische symptomen (koorts, suf, vaak decubitus, puntbloedingen, dehydratatie, sclerale injectie en eventueel diarree, manken, navelontsteking, ... Antistoffen in het bloed van het veulen dienen altijd gecontroleerd te worden. Bijkomende onderzoeken zoals navelonderzoek incl. echo, radiografie en punctie van opgezette gewrichten zijn vaak nodig. In het bloed vindt men meestal leucopenie of leucocytose, neutrofilie, toxische neutrofielen, gestegen fibrinogeen en serum amyloid A. Bloedcultuur is aangewezen om een oorzakelijk agens te vinden en eventueel een antibiogram op te stellen.

PREVENTIE EN BEHANDELING

1. Preventie:

  • De efficaciteit van ‘de veulenspuit’, die binnen de 24 u na de geboorte gegeven wordt, wordt gesuggereerd, maar het gebruik ervan is controversieel. Vanaf 24 u is het, in geval van twijfel over efficiënte biestopname, altijd aan te raden een bloedafname te doen ter controle van de antistoffen.
  • Preventief is een adequate colostrumopname door het pasgeboren veulen essentieel. Dit omvat een voldoende hoge opname en een voldoende immunoglobuline concentratie in de biest. Bij twijfel over een goede biestinname en indien het veulen nog geen 24 u oud is, is het aangewezen biest van een andere merrie toe te dienen om plasmatransfusie te voorkomen. Verder zijn een goede hygiëne bij de partus en een goede navelverzorging (ontsmetting) essentieel.
  • Bij een te laag gehalte aan immunoglobulines na een leeftijd van 24 u is het altijd aangewezen om een plasmatransfusie uit te voeren en te controleren of er een normalisatie bekomen werd. Bij dieren met diarree of een infectie is het aan te raden om de immuniteitsstatus te hercontroleren (ook al was die vooraf goed) wegens het risico op hypogammaglobulinemie door verbruik of verlies.

2. Lokale behandeling:

  • Een ‘slechte’ navel bij een veulen moet adequaat opgevolgd worden (echografie) en reageert vaak goed op antibacteriële behandeling. Bij refractaire navelontsteking of te erge afwijkingen dient de navel chirurgisch verwijderd te worden. Bij secundaire (poly)artritis dienen de aangetaste gewrichten gespoeld te worden met fysiologische zoutoplossing en dienen vervolgens antibiotica intra-articulair te worden toegediend.

3. Systemische behandeling:

  • Voor de behandeling van een veulen met septicemie zijn over het algemeen ‘intensive care’ mogelijkheden en permanent infuus nodig. De gamma-globuline concentratie dient altijd eerst genormaliseerd te worden door middel van het intraveneus toedienen van plasma verzameld bij een ander paard of met commercieel verkrijgbaar hyperimmuun plasma.
  • Breedspectrum antibacteriële behandeling is noodzakelijk wegens het levensbedreigende karakter van de aandoening, ook al zijn er nog geen resultaten van diagnostische testen beschikbaar.

Keuze van het antibioticum

INDELING OP BASIS VAN WETENSCHAPPELIJK CRITERIA.

Belangrijke nota: het gebruik van niet-vergunde middelen is onderhevig aan de cascaderegelgeving
1ste keuze
Er zijn geen 1ste keuze middelen.
.
2de keuze
Er zijn geen 2de keuze middelen.
.
3de keuze
(amino)benzylpenicilline + aminoside (combinatie niet vergund) ampicilline cefquinome 1cefquinome + aminoside (optioneel) (combinatie niet vergund) 2
Voetnoten

1: Vergunning betreft enkel ernstige bacteriële infecties met een hoog risico op septicemie, waarbij Escherichia coli betrokken is.

2: Wegens het levensbedreigende karakter van neonatale bacteriëmie/septicemie, kan voor deze specifieke indicatie de behandeling eventueel gestart worden met een 3de/4de generatie cefalosporine, optioneel in combinatie met een aminoside antibioticum. Op basis van de resultaten van cultuur en antibacteriële gevoeligheidstest kan de therapie naderhand aangepast worden.

+ Resistentie

Vaak liggen Gram-negatieve bacteriën (Enterobacteriaceae, Actinobacillus spp., …) aan de basis van neonatale sepsis bij veulens, maar ook Gram-positieve bacteriën (Streptococcus spp., Enterococcus spp., Staphylococcus spp., …) zijn mogelijke verwekkers. Staalname voor bacteriologisch onderzoek en antibacteriële gevoeligheidsbepaling van het oorzakelijk agens is daarom essentieel.

Door combinatie van een aminoside met een (amino)penicilline wordt een breedspectrum werking bekomen. In combinatie met een aminopenicilline is er een synergistische werking tegenover enterokokken. Amikacine is een minder nefrotoxisch aminoside dan gentamicine en verdient daarom de voorkeur bij veulens.

+ Staalname en diagnostiek

De diagnose is gebaseerd op de algemene klinische symptomen (koorts, suf, vaak decubitus, puntbloedingen, dehydratatie, sclerale injectie en eventueel diarree, manken, navelontsteking, ... In geval van verdenking kunnen antilichamen in het bloed van veulens worden gemeten om een vermoeden van sepsis te bevestigen en over te gaan tot plasmatherapie.

Antistoffen in het bloed van het veulen dienen altijd gecontroleerd te worden. Bijkomende onderzoeken zoals onderzoek van de buik (waaronder de navel), de thorax en de gewrichten, incl. echo, radiografie en/of punctie van de gewrichten zijn vaak nodig. In het bloed vindt men meestal leucopenie of leucocytose, neutrofilie, toxische neutrofielen, gestegen fibrinogeen en serum amyloid A. Bloedcultuur is aangewezen om een oorzakelijk agens te vinden, aangevuld meteen antibiogram om de initiële therapie met een breedspectrum antibioticum bij te stellen in het geval er geen therapierespons is.

+ Referenties

A1-bronnen

Corley & Hollis. Antimicrobial therapy in neonatal foals. Equine Veterinary Education 2009, 21: 436-448.

Dowling et al. Antimicrobial therapy for horses. Large Animal veterinary Rounds 2002, Volume 2, Issue 5.

Theelen et al. Temporal trends in prevalence of bacteria isolated from foals with sepsis: 1979-2010. Equine Veterinary Journal 2014, 46: 169-173.