NLFR

Neonatale kalverdiarree

Pathogene Escherichia coli, Salmonella spp.

De essentie

Neonatale diarree komt voor in de eerste 3 levensweken van het kalf. Naast infectieuze agentia die een enteritis veroorzaken kan deze diarree ook nutritioneel van aard zijn (frequent fouten met de aanmaak van kunstmelk of te hoge vetgehaltes in koemelk). Bij infectieuze diarree in de eerste 3 levensdagen is pathogene Escherichia coli het enige infectieuze agens. Deze E. coli kan niet-invasief of invasief zijn van aard. Bij infectieuze diarree die ontstaat vanaf de tweede helft van de eerste levensweek zijn rotavirus, coronavirus en Cryptosporidium parvum de meest voorkomende agentia. Uitzonderlijk kunnen Salmonella spp. op deze jonge leeftijd oorzaak zijn van diarree.

Preventief moet er voldoende colostrum verstrekt worden. Colostrale bescherming kan verlengd worden door de moederdieren te vaccineren of gedurende de risicoperiodes beperkte hoeveelheden colostrum te blijven doorvoederen. Een goede hygiëne is essentieel om de infectiedruk laag te houden, en biociden werkzaam tegen Cryptosporidium spp. worden bij voorkeur aangewend als desinfectiemiddel.

Keuze van het antibioticum

Rehydratatietherapie staat centraal bij de behandeling van neonatale diarree. NSAIDs van de ‘oxicamgroep’ kunnen aanvullend aangewend worden bij kalveren ouder dan één week om klinische symptomen te verminderen. Bij de behandeling van diarree veroorzaakt door invasieve E. coli stammen dienen antibacteriële middelen parenteraal toegediend worden om systemische infectie tegen te gaan.
1ste keuze
Er worden geen eerste keuze antibacteriële middelen voorzien aangezien bij voorkeur (preventieve) maatregelen genomen worden die de noodzaak tot behandelingen met antibacteriële middelen vermijden.
.
2de keuze
trimethoprim + sulfonamiden 3amoxicilline 3amoxicilline + clavulaanzuur 2ampicilline 3apramycine 1colistine 1gentamicine 2lincomycine + spectinomycine 4paromomycine procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine 5procaïne benzylpenicilline + neomycine 6
3de keuze
danofloxacine 3difloxacine 3enrofloxacine 3flumequine 3marbofloxacine 3
Voetnoten

1: AR 1: Laag voorkomen van resistentie bij vleeskalveren

2: AR 2: Matig voorkomen van resistentie

3: AR 3: Hoog voorkomen van resistentie

4: Binnen deze combinatie vormt spectinomycine de werkzame component tegen E. coli of Salmonella spp. Deze species zijn immers intrinsiek resistent tegen lincosamiden. Bij beschikbaarheid van een monopreparaat met een aminoglycoside moet voorkeur worden gegeven aan een dergelijk middel.

5: Binnen deze combinatie vormt dihydrostreptomycine de werkzame component tegen E. coli of Salmonella spp. Deze species zijn immers intrinsiek resistent tegen penicilline G. Bij beschikbaarheid van een monopreparaat met een aminoglycoside moet voorkeur worden gegeven aan een dergelijk middel.

6: Binnen deze combinatie vormt neomycine de werkzame component tegen E. coli of Salmonella spp. Deze species zijn immers intrinsiek resistent tegen penicilline G. Bij beschikbaarheid van een monopreparaat met een aminoglycoside moet voorkeur worden gegeven aan een dergelijk middel.

+ Resistentie

Er werden geen eerste keuze antibacteriële middelen opgelijst. Antibacteriële behandeling van niet-gecompliceerde neonatale diarree (diarree waarbij het kalf nog melk drinkt en geen koorts heeft) kan diarree doen toenemen, groei onderdrukken en voederopname verminderen.

Colistine wordt door de WHO gerangschikt als kritisch belangrijk antibioticum met de hoogste prioriteit (WHO, 2017). Het wordt daarom aanbevolen colistine niet als 1ste keuze middel te gebruiken bij bacteriële infecties bij dieren.

Antibacteriële resistentie bij commensale E. coli isolaten en E. coli isolaten van klinisch zieke dieren komt in het algemeen meer voor bij jonge vleeskalveren dan bij volwassen runderen.

Er wordt veel resistentie gezien tegenover enrofloxacine en flumequine. Kruisresistentie kan verwacht worden met andere fluoroquinolones (danofloxacine, difloxacine en marbofloxacine).

Tegen aminopenicillines is er bij E. coli veel resistentie. Bovendien is er een aanzienlijk risico op selectie van ‘Extended spectrum betalactamase’ (ESBL) / AmpC - producerende organismen bij gebruik van deze molecules.

+ Staalname en diagnostiek

De letsels ter hoogte van de darm zijn niet pathognomonisch. De diagnose dient gesteld te worden door isolatie van enterotoxigene Escherichia coli en het aantonen van virulentiefactoren.

Wanneer en hoe bemonsteren?

Bij levende kalveren rectaal mest verzamelen en bij gestorven kalveren mest verzamelen uit de dunne darm. Van de geïsoleerde E. coli stammen dient de adhesiefactor F5 en een enterotoxine STa en/of STb aangetoond te worden. In de praktijk kan men zich beperken tot het aantonen van de adhesiefactoren, omdat er meestal een goede correlatie is tussen de aanwezigheid van adhesiefactoren en enterotoxines. Snelle agglutinatie-, ELISA testen of PCR kunnen hiervoor aangewend worden.

Naast bacteriologisch onderzoek dienen ook steeds virale en parasitaire ziekteverwekkers opgespoord te worden.

Hoe bewaren?

Uitdroging van de kiem en blootstelling aan zonlicht moeten worden vermeden. In (vochtig) organisch materiaal is E. coli resistent. Darmen worden, in een nog niet gebruikt wegwerpmateriaal koel (+/- 4°C) bewaard om overwoekering door normale microbiota, waaronder C. perfringens type A, te beperken. Mest bewaren in nog niet gebruikt wegwerpmateriaal.