NLFR

Bovine respiratory disease (BRD) (indeling niet voor Mycoplasma spp.)

Pasteurella multocida, Mannheimia haemolytica, Histophilus somni, Trueperella pyogenes

De essentie

Bovine Respiratory Disease (BRD) of luchtwegproblematiek kan epidemisch of endemisch voorkomen bij runderen van alle leeftijden, doch hoofdzakelijk bij kalveren. Het is een multifactoriële ziekte die resulteert uit de complexe interactie van ademhalingspathogenen met het immuunsysteem van de kalveren en de aanwezigheid van diverse risicofactoren, in het bijzonder deze met betrekking tot de omgeving (ammoniak, stof, tocht, huisvestingstype, …). Zowel virussen als bacteriën (Pasteurellaceae (Mannheimia haemolytica, Pasteurella multocida) en Histophilus somni) en mycoplasmen (Mycoplasma bovis en M. dispar) kunnen BRD veroorzaken. Kalveren kunnen in de bovenste ademhalingswegen drager zijn van potentieel pathogene bacteriën, zoals de Pasteurellaceae, zonder klinische symptomen. Onder predisponerende omstandigheden, waaronder virale infectie, kunnen deze bacteriën de diepere luchtwegen koloniseren en pneumonie veroorzaken. Onder praktijkomstandigheden is bij de meeste uitbraken een bacteriële pneumonie aanwezig.

BRD is een typisch groepsgebonden probleem en vergt dan ook een groepsgebonden aanpak. Groot praktisch probleem is de laattijdige detectie van de initiële symptomen van pneumonie waardoor veel dieren te laat behandeld worden met onvoldoende resultaat. Zowel om goede economische resultaten te behalen als optimaal dierenwelzijn te garanderen is vroegtijdig behandelen bij pneumonie noodzakelijk, hetgeen het waargenomen succes van metafylaxie bij BRD-problematiek verklaart. Het is belangrijk dat in eerste instantie diverse managementmaatregelen genomen worden om risicofactoren voor BRD te beperken. Er bestaan eveneens verschillende vaccins voor de belangrijkste virussen (BRSV, PI-3, BHV-1 en BVDV) en bacteriën (M. haemolytica). Voor M. bovis is er in Europa geen vaccin beschikbaar. Als ondersteunende therapie kan het gebruik van (N)SAIDs aangewezen zijn.

+ Resistentie

Door de betere orale beschikbaarheid van doxycycline, geniet deze molecule de voorkeur op de andere molecules van de tetracycline-groep bij orale toediening.

+ Staalname en diagnostiek

De betrokken ziekteverwekker(s) dienen geïsoleerd te worden uit de ademhalingswegen om de oorza(a)k(en) en diagnose te bevestigen.

Bacteriële pneumonie

Wanneer en hoe bemonsteren?

Voor de diagnose bij levende dieren dient men niet eerder behandelde, acuut zieke dieren te selecteren. Er zijn drie methodes beschikbaar in de praktijk: nasopharyngeale swab (diepe neusswabs), broncho-alveolaire lavage (BAL) of transtracheale wash (TTW). De kweekresultaten van neusswabs zijn gelinkt met de bevindingen in de diepere luchtwegen, maar zijn niet 100% predictief voor een infectie van de diepe luchtwegen. Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis wordt aangeraden een BAL of TTW uit te voeren om een representatief monster van de diepe luchtwegen te bekomen.

Bacteriologisch onderzoek op stalen uit de diepe luchtwegen zijn gemakkelijker te interpreteren dan onderzoek van neusswabs, omdat stalen uit de neus een hoge kans hebben op contaminatie door andere kiemen dan de oorzakelijke ziekteverwekker(s). Ook bij de BAL kan contaminatie (deels) vermeden worden door de neusspiegel en uitwendige neusopening eerst met watten te reinigen en met alcohol te ontsmetten. De BAL kan zowel endoscopisch als niet-endoscopisch (zonder endoscopische begeleiding, enkel BAL katheter) uitgevoerd worden.

Bij gestorven dieren wordt aangeraden om ofwel het ganse dier op te sturen, ofwel het volledige longpakket. Er kunnen ook monsters van de longen genomen worden. Voor een steriele monstername kan het longoppervlak ingesneden worden met een steriele bistouri ter hoogte van letsels na sterilisatie van het longoppervlak (door schroeien met een verhitte bistouri of een beperkte hoeveelheid alcohol op het longoppervlak). Bij acuut gestorven, niet eerder behandelde dieren zijn deze analyses zeer waardevol (gouden standaard). Bij dieren die reeds antibiotica gekregen hebben dienen de bacteriologie en gevoeligheidsresultaten bekomen na lijkschouwing voorzichtig geïnterpreteerd te worden.

Voor groepsdiagnostiek wordt aangeraden om meerdere dieren te bemonsteren (frequent 5-tal) en op de aparte stalen bacteriologie te laten uitvoeren. Men kan de diagnostiek verbeteren door op een pool van deze 5 stalen een PCR analyse voor de belangrijkste virussen en bacteriën uit te voeren. Moeilijker kweekbare kiemen zoals Histophilus somni of Mycoplasma spp. worden zo ook gedetecteerd, wat de keuze voor bepaalde antibiotica kan sturen. Het identificeren van een virale component is belangrijk om zowel de noodzaak tot therapie als de evaluatie ervan beter te kunnen beoordelen. Histologie kan een indicatie geven van een virale of bacteriële infectie, indien PCR een negatieve uitkomst geeft.

Hoe bewaren:

De isolatiekansen van zowel Pasteurella multocida als Mannheimia haemolytica uit longspoelvloeistof blijven zo goed als onveranderd gedurende minstens 8 u bij bewaring bij kamertemperatuur en gedurende 24u bij bewaring in de koelkast (4-8°C). Bij warme omgevingstemperaturen daalt de isolatiekans al na 2u. Indien het monster niet binnen deze tijden aan het laboratorium kan worden bezorgd, dient een swab van het bronchiaal spoelsel of van het longweefsel genomen te worden. Deze kunnen dan bewaard worden in een steriel transportmedium met weinig of geen voedingsstoffen. Dit verhoogt het aantal dagen dat de oorzakelijke kiem(en) kan/kunnen overleven.

Zowel niet-selectieve media (voor de Pasteurellaceae) als een PPLO agar voor Mycoplasma spp. dienen aangevraagd te worden (resultaten binnen 2-5 dagen beschikbaar). Mycoplasma bovis wordt als pathogeen beschouwd (resultaat binnen 7-14 dagen te verwachten; geen antibiogram mogelijk). Mycoplasma bovirhinis is commensaal en de pathogene rol van M. arginini en M. dispar is op dit moment niet eenduidig gekend.